Tegenwoordige tijd van het werkwoord binnenrijden

infinitivus - infinitief infinitive
binnenrijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • rij binnen
  • rijd binnen
 
  • rij binnen jij/je?
  • rijd binnen jij/je?
jij, je
  • rijdt binnen
u
  • rijdt binnen
hij
zij, ze
het
men
  • rijdt binnen
zij, ze
wij, we
jullie
  • rijden binnen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • binnenrij
  • binnenrijd
dat jij, je
  • binnenrijdt
dat u
  • binnenrijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • binnenrijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • binnenrijden