Alle vervoegingen van het werkwoord binnenlopen

infinitivus - infinitief infinitive
binnenlopen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • loop binnen
 
  • loop binnen jij/je?
jij, je
  • loopt binnen
u
  • loopt binnen
hij
zij, ze
het
men
  • loopt binnen
zij, ze
wij, we
jullie
  • lopen binnen
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • binnenloop
dat jij, je
  • binnenloopt
dat u
  • binnenloopt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • binnenloopt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • binnenlopen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • liep binnen
zij, ze
wij, we
jullie
  • liepen binnen
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • binnenliep
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • binnenliepen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • binnengelopen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • binnenlopend