Alle vervoegingen van het werkwoord bijeenbinden

infinitivus - infinitief infinitive
bijeenbinden

Bol.com Outlet

Bol.com Algemeen

presens - tegenwoordige tijd present tense
ik	bind bijeen
	bind bijeen jij/je?
jij, je	bindt bijeen
u	bindt bijeen
hij zij, ze het men	bindt bijeen
zij, ze wij, we jullie	binden bijeen

presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik	bijeenbind
dat jij, je	bijeenbindt
dat u	bijeenbindt
dat hij dat zij, ze dat het dat men	bijeenbindt
dat zij, ze dat wij, we dat jullie	bijeenbinden

imperfectum - verleden tijd past tense
ik jij, je u hij zij, ze het men	bond bijeen
zij, ze wij, we jullie	bonden bijeen

imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik dat jij, je dat u dat hij dat zij, ze dat het dat men	bijeenbond
dat zij, ze dat wij, we dat jullie	bijeenbonden

participium - voltooid deelwoord past participle
bijeengebonden

participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
bijeenbindend