Tegenwoordige tijd van het werkwoord bestuiven

infinitivus - infinitief infinitive
bestuiven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bestuif
 
  • bestuif jij/je?
jij, je
  • bestuift
u
  • bestuift
hij
zij, ze
het
men
  • bestuift
zij, ze
wij, we
jullie
  • bestuiven