Tegenwoordige tijd van het werkwoord bestijgen

infinitivus - infinitief infinitive
bestijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bestijg
 
  • bestijg jij/je?
jij, je
  • bestijgt
u
  • bestijgt
hij
zij, ze
het
men
  • bestijgt
zij, ze
wij, we
jullie
  • bestijgen