Tegenwoordige tijd van het werkwoord beschrijven

infinitivus - infinitief infinitive
beschrijven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • beschrijf
 
  • beschrijf jij/je?
jij, je
  • beschrijft
u
  • beschrijft
hij
zij, ze
het
men
  • beschrijft
zij, ze
wij, we
jullie
  • beschrijven