Alle vervoegingen van het werkwoord afzuigen

infinitivus - infinitief infinitive
afzuigen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • zuig af
 
  • zuig af jij/je?
jij, je
  • zuigt af
u
  • zuigt af
hij
zij, ze
het
men
  • zuigt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • zuigen af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afzuig
dat jij, je
  • afzuigt
dat u
  • afzuigt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afzuigt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afzuigen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • zoog af
zij, ze
wij, we
jullie
  • zogen af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afzoog
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afzogen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgezogen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afzuigend