Alle vervoegingen van het werkwoord afwijken

infinitivus - infinitief infinitive
afwijken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • wijk af
 
  • wijk af jij/je?
jij, je
  • wijkt af
u
  • wijkt af
hij
zij, ze
het
men
  • wijkt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • wijken af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afwijk
dat jij, je
  • afwijkt
dat u
  • afwijkt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afwijkt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afwijken
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • week af
zij, ze
wij, we
jullie
  • weken af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afweek
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afweken
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgeweken
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afwijkend
vertaling english translation
  • to deviate
  • to differ from