Alle vervoegingen van het werkwoord afkomen

infinitivus - infinitief infinitive
afkomen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • kom af
 
  • kom af jij/je?
jij, je
  • komt af
u
  • komt af
hij
zij, ze
het
men
  • komt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • komen af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afkom
dat jij, je
  • afkomt
dat u
  • afkomt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afkomt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afkomen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • kwam af
zij, ze
wij, we
jullie
  • kwamen af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afkwam
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afkwamen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgekomen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afkomend