Alle vervoegingen van het werkwoord afbuigen

infinitivus - infinitief infinitive
afbuigen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • buig af
 
  • buig af jij/je?
jij, je
  • buigt af
u
  • buigt af
hij
zij, ze
het
men
  • buigt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • buigen af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afbuig
dat jij, je
  • afbuigt
dat u
  • afbuigt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afbuigt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afbuigen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • boog af
zij, ze
wij, we
jullie
  • bogen af
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afboog
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afbogen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • afgebogen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • afbuigend