Alle vervoegingen van het werkwoord afbinden

infinitivus - infinitief infinitive
afbinden

Bol.com Outlet

Bol.com Algemeen

presens - tegenwoordige tijd present tense
ik	bind af
	bind af jij/je?
jij, je	bindt af
u	bindt af
hij zij, ze het men	bindt af
zij, ze wij, we jullie	binden af

presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik	afbind
dat jij, je	afbindt
dat u	afbindt
dat hij dat zij, ze dat het dat men	afbindt
dat zij, ze dat wij, we dat jullie	afbinden

imperfectum - verleden tijd past tense
ik jij, je u hij zij, ze het men	bond af
zij, ze wij, we jullie	bonden af

imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik dat jij, je dat u dat hij dat zij, ze dat het dat men	afbond
dat zij, ze dat wij, we dat jullie	afbonden

participium - voltooid deelwoord past participle
afgebonden

participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
afbindend