Tegenwoordige tijd van het werkwoord afbakken

infinitivus - infinitief infinitive
afbakken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bak af
 
  • bak af jij/je?
jij, je
  • bakt af
u
  • bakt af
hij
zij, ze
het
men
  • bakt af
zij, ze
wij, we
jullie
  • bakken af
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • afbak
dat jij, je
  • afbakt
dat u
  • afbakt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • afbakt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • afbakken