Alle vervoegingen van het werkwoord aanwinnen

infinitivus - infinitief infinitive
aanwinnen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • win aan
 
  • win aan jij/je?
jij, je
  • wint aan
u
  • wint aan
hij
zij, ze
het
men
  • wint aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • winnen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanwin
dat jij, je
  • aanwint
dat u
  • aanwint
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanwint
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanwinnen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • won aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • wonnen aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanwon
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanwonnen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangewonnen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanwinnend