Tegenwoordige tijd van het werkwoord aantreden

infinitivus - infinitief infinitive
aantreden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • treed aan
 
  • treed aan jij/je?
jij, je
  • treedt aan
u
  • treedt aan
hij
zij, ze
het
men
  • treedt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • treden aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aantreed
dat jij, je
  • aantreedt
dat u
  • aantreedt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aantreedt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aantreden