Tegenwoordige tijd van het werkwoord aanstijven

infinitivus - infinitief infinitive
aanstijven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • stijf aan
 
  • stijf aan jij/je?
jij, je
  • stijft aan
u
  • stijft aan
hij
zij, ze
het
men
  • stijft aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • stijven aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanstijf
dat jij, je
  • aanstijft
dat u
  • aanstijft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanstijft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanstijven