Tegenwoordige tijd van het werkwoord aansteken

infinitivus - infinitief infinitive
aansteken
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • steek aan
 
  • steek aan jij/je?
jij, je
  • steekt aan
u
  • steekt aan
hij
zij, ze
het
men
  • steekt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • steken aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aansteek
dat jij, je
  • aansteekt
dat u
  • aansteekt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aansteekt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aansteken