Alle vervoegingen van het werkwoord aanspannen

infinitivus - infinitief infinitive
aanspannen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • span aan
 
  • span aan jij/je?
jij, je
  • spant aan
u
  • spant aan
hij
zij, ze
het
men
  • spant aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • spannen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanspan
dat jij, je
  • aanspant
dat u
  • aanspant
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanspant
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanspannen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • spande aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • spanden aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanspande
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanspanden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangespannen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanspannend