Alle vervoegingen van het werkwoord aansnijden

infinitivus - infinitief infinitive
aansnijden
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • snij aan
  • snijd aan
 
  • snij aan jij/je?
  • snijd aan jij/je?
jij, je
  • snijdt aan
u
  • snijdt aan
hij
zij, ze
het
men
  • snijdt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • snijden aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aansnij
  • aansnijd
dat jij, je
  • aansnijdt
dat u
  • aansnijdt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aansnijdt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aansnijden
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sneed aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • sneden aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aansneed
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aansneden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangesneden
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aansnijdend