Alle vervoegingen van het werkwoord aanslaan

infinitivus - infinitief infinitive
aanslaan
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • sla aan
 
  • sla aan jij/je?
jij, je
  • slaat aan
u
  • slaat aan
hij
zij, ze
het
men
  • slaat aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • slaan aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aansla
dat jij, je
  • aanslaat
dat u
  • aanslaat
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanslaat
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanslaan
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • sloeg aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • sloegen aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aansloeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aansloegen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangeslagen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanslaand