Alle vervoegingen van het werkwoord aanrijgen

infinitivus - infinitief infinitive
aanrijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • rijg aan
 
  • rijg aan jij/je?
jij, je
  • rijgt aan
u
  • rijgt aan
hij
zij, ze
het
men
  • rijgt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • rijgen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanrijg
dat jij, je
  • aanrijgt
dat u
  • aanrijgt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanrijgt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanrijgen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • reeg aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • regen aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanreeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanregen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangeregen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanrijgend