Tegenwoordige tijd van het werkwoord aankrijgen

infinitivus - infinitief infinitive
aankrijgen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • krijg aan
 
  • krijg aan jij/je?
jij, je
  • krijgt aan
u
  • krijgt aan
hij
zij, ze
het
men
  • krijgt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • krijgen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aankrijg
dat jij, je
  • aankrijgt
dat u
  • aankrijgt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aankrijgt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aankrijgen