Alle vervoegingen van het werkwoord aanhebben

infinitivus - infinitief infinitive
aanhebben
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • heb aan
 
  • heb aan jij/je?
jij, je
  • hebt aan
u
  • heeft aan
  • hebt aan
hij
zij, ze
het
men
  • heeft aan
  • hebt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • hebben aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanheb
dat jij, je
  • aanhebt
dat u
  • aanheeft
  • aanhebt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanheeft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanhebben
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • had aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • hadden aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanhad
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanhadden
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangehad
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aanhebbend