Tegenwoordige tijd van het werkwoord aandurven

infinitivus - infinitief infinitive
aandurven
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • durf aan
 
  • durf aan jij/je?
jij, je
  • durft aan
u
  • durft aan
hij
zij, ze
het
men
  • durft aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • durven aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aandurf
dat jij, je
  • aandurft
dat u
  • aandurft
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aandurft
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aandurven