Alle vervoegingen van het werkwoord aandragen

infinitivus - infinitief infinitive
aandragen
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • draag aan
 
  • draag aan jij/je?
jij, je
  • draagt aan
u
  • draagt aan
hij
zij, ze
het
men
  • draagt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • dragen aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aandraag
dat jij, je
  • aandraagt
dat u
  • aandraagt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aandraagt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aandragen
imperfectum - verleden tijd past tense
ik
jij, je
u
hij
zij, ze
het
men
  • droeg aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • droegen aan
imperfectum - verleden tijd - bijzinvolgorde past tense
dat ik
dat jij, je
dat u
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aandroeg
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aandroegen
participium - voltooid deelwoord past participle
  • aangedragen
participium praesentis - onvoltooid deelwoord present participle
  • aandragend