Tegenwoordige tijd van het werkwoord aanbijten

infinitivus - infinitief infinitive
aanbijten
presens - tegenwoordige tijd present tense
ik
  • bijt aan
 
  • bijt aan jij/je?
jij, je
  • bijt aan
u
  • bijt aan
hij
zij, ze
het
men
  • bijt aan
zij, ze
wij, we
jullie
  • bijten aan
presens - tegenwoordige tijd - bijzinvolgorde present tense
dat ik
  • aanbijt
dat jij, je
  • aanbijt
dat u
  • aanbijt
dat hij
dat zij, ze
dat het
dat men
  • aanbijt
dat zij, ze
dat wij, we
dat jullie
  • aanbijten